pag. 17 home

news

-1 ^ +1
1845 - 1846 ~ Op zoek naar de Blackfoot.

1845


In februari verzwakt de ijzersterke greep van de winter op de Rockies en kunnen De Smet en Hoecken naar St.-Mary vertrekken. Na een probleemloze bergtocht van 16 dagen bereiken ze eindelijk de missie waar de paters Mengarini en Zerbinati reeds een tijdje op hen wachten.

Na Pasen krijgt Adriaan Hoecken de opdracht om bij de Kalispels een nieuwe reductie te starten : St.-Ignatius. De Smet reist naar fort Vancouver om de nieuwe missie te bevoorraden. Na 5 dagen levert de Columbia rivier De Smet gezond en wel bij het fort af. Pater Nobili wacht hem in het fort op en samen trekken ze naar de St.-Franciscus Xaverius missie aan de Willamette rivier, waar zijn jonge rekruten Accolti, Ravalli, Vercruysse en De Vos nog steeds verblijven. Bisschop Blanchet heeft Nobili gevraagd om bij de indianen van New Caledonia (een gebied ten noordoosten van de huidige stad Vancouver, British Columbia)te gaan werken.

In juni is De Smet klaar om met zijn aankopen terug te keren. Beladen met vracht trekt hij met Ravalli door de Cascades en in juli komt hij met 11 lastdieren in St.-Ignatius aan. Ravalli wordt de assistent van Hoecken in St.-Ignatius.

De Smet ziet erop toe dat nog andere missieposten opgericht worden : St.-Paul bij de watervallen van de Columbia (Kettle Falls) voor de Kettle en Okanagan indianen en meer naar het noorden St.-Peter of the Lakes. Op 4 augustus vertrekt De Smet uit St.-Paul naar een plek tussen St.-Ignatius en Sacred Heart om er nog een reductie op te richten : St.-Franciscus Regis (onder fort Colville). Op die plaats willen een aantal trappers met hun familie zich blijvend vestigen. De Smet bezoekt ook de Flathead en de Kootenai indianen.

De gevreesde Blackfoot indianen trachten hun concurrenten, de Flathead indianen, reeds een tijdje uit hun traditionele jachtgebieden te verdrijven. Ze storen zich niet aan de aanwezigheid van de missionarissen en vallen de Flathead indianen in de buurt van de St.-Mary missie regelmatig aan. Door de toenemende agressie beslist De Smet uiteindelijk toch om met de beruchte Blackfoot indianen contact op te nemen. De agent van fort Colville kent dat gevaarlijk volkje en probeert De Smet op andere gedachten te brengen. Ook paters Accolti en Nobili vinden het een gevaarlijke onderneming, en Nobili weet waarover hij spreekt, hij heeft de gewoonten van de Blackfoot bestudeerd en kent als geen andere de vijandige houding van deze oorlogzuchtige stam. Hij schrijft erover in een brief naar Roothaan. Maar achteraf blijkt toch dat De Smet het juiste moment gekozen heeft : Blackfoot indianen verliezen hun zelfzekerheid en willen wat meer over de vermeende toverkunst van de Zwartrok te weten komen.

Aan de oostkant van het Rotsgebergte, in het gebied van de opper-Missouri, trekken regelmatig groepjes Blackfoot indianen rond. Om met hen contact op te nemen volstaat het gewoon een paar dagen oostwaarts te reizen. De Smet doet dat bewust niet omdat hij eerst met de noordelijke Blackfoot wil praten. De kans is kleiner dat deze groep Blackfoot indianen minder contact met de Flathead en dus ook minder grieven tegen hen hebben.

Na het starten van een nieuwe missie (Immaculate Heart of Mary) vertrekt De Smet eind augustus met 2 Kootenai gidsen plus een indiaanse tolk naar het noorden. Hij trekt langs de Clark Fork rivier en ontmoet nogmaals Peter Skene Ogden met 2 agenten van de Hudson's Bay Company. Ogden heeft nieuws voor De Smet. Het Britse ministerie van buitenlandse zaken wil van de Columbia rivier de grens met de V.S. maken, om zodoende de Puget Sound en een flink deel van de huidige staat Washington in Britse handen te houden. De Pudget Sound is een belangrijke zee-engte met de eerste veilige diepzeehaven ten noorden van San Francisco. De meeste Amerikaanse kolonisten vestigen zich in de vruchtbare Willamette vallei, maar sommigen trekken reeds via de Cowlitz rivier, ten noorden van fort Nisqually, naar de zuidelijke oever van Puget Sound. Wie zal snel genoeg zijn om het gebied te bevolken, de Engelsen of de Amerikanen ?

De Smet trekt over de Selkirk bergen (in het noorden van Idaho) naar de Kootenai rivier. Op 4 september, op 64 kilometer ten noorden van de huidige grens tussen Canada en de V.S. (de 49e breedtegraad), verlaat De Smet de Kootenai rivier en trekt hij naar de bron van de Columbia : het Columbia meer. Op 15 september klimt hij via de White Man pas nog eens over de kruin van de Rockies, om daarna de Bow rivier te volgen. Op die plaats merken de gidsen sporen van indianen. Het is een tak van de Assiniboin indianen die hoofdzakelijk in het woud leven. In de ogen van De Smet zijn ze primitief en vuil, maar toch wil hij ze beter leren kennen. Hij trekt een week met ze op.

Daarna doorkruist hij de prairie en op 4 oktober bereikt De Smet Rocky Mountain House, een handelspost uit 1805 van de Hudson's Bay Company aan de Saskatchewan rivier. De baas van het etablissement is J. E. Harriote, een protestant. Hij vertelt De Smet dat hij elk moment een delegatie Blackfoot indianen verwacht. De HBC drijft namelijk handel met de Blackfoot indianen. Ook hij waarschuwt De Smet dat het een gevaarlijk volkje is. Met hen optrekken is niet zonder risico. De Smet beseft het gevaar en hij stuurt zijn kleine escorte indianen terug. Wat De Smet echter niet weet is dat er in de voorbije zomer regelmatig zware conflicten tussen de Blackfoot en de Flathead indianen waren.

Op 25 oktober doemen bij de handelspost plots 13 Blackfoot indianen op. Ze willen hun pelsen ruilen. Na wat over en weer gepraat gaan ze akkoord om de Zwartrok te ontmoeten. Na wat gepalaver nodigt de chef De Smet uit om naar zijn kamp te komen om er over de Schepper van het Leven te komen spreken. De Blackfoot indianen hebben een moeilijk jaar achter de rug, een aantal onder hen kreeg een mysterieuze ziekte (pokken) en gingen dood. Veel van hun paarden werden gestolen en bovendien hebben ze van de Crow, de Flathead, de Kalispels en de Cree flink op hun donder gekregen.

Er is echter een probleem, De Smet spreekt hun taal niet en hij moet noodgedwongen beroep doen op een tolk met een kwalijke reputatie. Toch waagt hij zijn kans. Op 31 oktober vertrekt hij met de onbetrouwbare tolk en een Cree-halfbloed op zoek naar het basiskamp van de Blackfoot indianen. Na een zoektocht van 10 dagen hebben ze het bewuste kamp nog niet gevonden. De Smet ruikt onraad. Hij vreest dat de tolk een roofmoord beraamt. Net op tijd voegt een andere Canadees zich bij het drietal. De volgende nacht blijkt de tolk verdwenen. Maar De Smet geeft het niet op. Ze zwerven nog 8 dagen rond, zonder een levende ziel tegen te komen. De Smet weet niet dat oorlogszuchtige Cree de Blackfoot uit dit gebied verdreven hebben. En dan sneeuwt het 4 dagen aan een stuk. De Smet geeft zich gewonnen. Hij trekt zo snel hij kan naar fort Augustus (vandaag Edmonton, Alberta) om er te overwinteren. Zoals gebruikelijk zorgt de hoofdhandelaar van de HBC, John Rowand, goed voor zijn gasten. De Smet geeft de katholieke gemeenschap in en rond het fort wat troost en steun tijdens de lange en eenzame wintermaanden. Hij heeft ook een ontmoeting met de paters Thibault en Bourassa die in de indianenmissie van St.-Anne werken (80 kilometer ten westen van het fort).

1846

In de maand maart wordt het weer wat zachter. Voor De Smet is dat het signaal om op te stappen. Op 12 maart neemt hij afscheid van zijn gastheer en in het gezelschap van 3 halfbloeden spoedt hij zich met 3 hondensleden over de bevroren rivieren. 6 dagen later bereikt hij fort Assiniboin aan de Athabasca rivier. In 9 dagen leggen ze 480 kilometer af over de bevroren Athabasca rivier tot fort Jasper in de Canadese Rockies. Daar blijven ze tot paaszondag bij Colin Fraser van de HBC. Op 25 april trekt De Smet verder, eerst samen met een paar indianen, daarna alleen. Jaarlijks in de lente trekt een HBC-brigade vanuit het westen de bergen over. De Smet besluit om deze voyageurs op te wachten. En hij hoeft niet eens lang te wachten, want op 6 mei komen de eerste reizigers uit het stroomgebied van de Columbia rivier aan. De volgende dag beklimt De Smet met zijn sneeuwschoenen de Athabasca Pass (Committee's Punchbowl). 13 kilometer verder ontmoet hij een groep van 18 mannen van de HBC. Onder hen is Francis Ermatinger, de oude bekende van fort Hall (1841). De gezagvoerder geeft De Smet de toelating om met een HBC-schuit mee te varen. De Smet moet wél haast maken. 2 dagen later moet hij bij Boat Encampment aan de Columbia zijn, want dan vertrekken de schepen terug naar fort Colville. In de winter is 48 kilometer per dag over der Rockies lopen erg veel. De volgende morgen begint de race, Athabasca Pass, Great Western Slope, Le Grande Côte, Pacific Creek en een zijtak van de Wood rivier. Maar op 10 mei bereikt hij Boat Encampment aan de Columbia rivier. Gelukkig liggen de HBC-boten er nog.

Met een Irokees aan het roer en 10 roeiers nemen ze de vele hindernissen op het wilde water : Martin Rapids, Great Rapids en Dalles of the Dead. Ze varen voorbij St.-Peter of the Lakes missie. Bij de Little Dalles, net boven fort Colville, vraagt De Smet om te mogen ontschepen om deze hindernis lopend langs de oever te nemen. Ook deze keer voelt De Smet het ongeval aankomen : de boot komt in een draaikolk terecht en gaat verloren, maar gelukkig zijn er dit keer geen doden. Eind mei bereikt De Smet fort Colville en de St.-Paul missie. Daar ontmoet hij pater Nobili. Die is via de Okanagan rivier uit het noorden gekomen. Zijn gezondheid is niet al te best. Hij is op weg naar fort Vancouver voor medische hulp. De verantwoordelijke van fort Colville zorgt ervoor dat De Smet en Nobili samen mee kunnen varen tot fort Vancouver.

In fort Vancouver wil De Smet nogmaals voorraden voor de missies kopen. In de Willamette vallei is alles prima onder controle. Het schooltje van de zusters loopt goed en in juli wordt François Norbert Blanchet aartsbisschop van Oregon, met Modeste Demers als bisschop van Vancouver Island. Augustin Magloire Blanchet, de broer van François Norbert wordt de eerste bisschop van Walla Walla (in 1850 overgebracht naar Nesqually).

Van de Willamette wil De Smet naar de St.-Francis Xavier missie reizen, maar een poederhoorn ontploft in zijn gezicht en zodoende mist hij de HBC-boot naar fort Colville. Dan maar op eigen kracht naar fort Walla Walla. Ter hoogte van de Dalles, eens de ontmoetingsplaats tussen de indianen van de kust en deze van het plateau, is een belangrijke nederzetting gegroeid. Het wemelt er van de pioniers en emigranten. In Walla Walla verlaat de Smet de Columbia om met een trein ezels en paarden met zijn vracht door het land van de Spokane en Nez Percé te trekken. Hij bevoorraadt de belangrijkste missies. Op 17 juli komt hij in St.-Ignatius bij pater Hoecken aan. Van daar vertrekt hij naar de missie van het Heilig Hart bij de Coeur d'Alêne. Joseph Joset heeft er de leiding. Point wordt vervangen door Gregory Gazzoli. Pater Point is reeds een tijdje gefrustreerd en heeft intussen Roothaan schriftelijk gevraagd om voor de Franse Jezuïeten in Canada te mogen werken. Dit verzoek zal Roothaan pas in februari 1847 bereiken. De Smet en Point vertrekken samen naar St.-Mary bij de Flathead.

Het wordt zomer. Materieel gezien gaat het met het missiewerk de goede kant op, maar de missie in de Rockies blijft kampen met een chronisch personeelstekort. Dat is vooral zichtbaar in St.-Mary : Soderini wil uittreden, Point wil jezuïeten van Missouri verlaten en in augustus 1845 is Zerbinati gestorven. Ravalli die in St.-Ignatius werkt, wordt naar St.-Mary verplaatst. De Flathead zijn intussen erg agressief geworden. Ze denken dat de god van hun nieuwe geloof, de Master of Life hen in de strijd beschermt. De Flathead organiseren een bezoek aan de jachtvelden van de Crow indianen. De Smet en Point trekken hen achterna. In Three Forks vernemen ze dat de Flathead over de Bozeman pas naar de Yellowstone rivier getrokken zijn, samen met enkele Nez Percé en ... een delegatie Blackfoot indianen. Er is geen tijd te verliezen. Gabriel en Charles rijden voorop. De Smet en Point volgen zo snel ze kunnen. Na een rit van 36 uur maken ze in de vallei van de Yellowstone eindelijk contact met hun stamgenoten. De Flathead en de Crow staan met getrokken wapens tegenover elkaar. De Crow voerden reeds 3 aanvallen uit, maar de Flathead wisten zich dapper te verdedigen. Nu is het de beurt aan Victor, het opperhoofd van de Flathead, om aan te vallen. Uiteindelijk worden de Crow indianen op de vlucht gejaagd. Wanneer De Smet in het Flathead kamp aankomt is hij ontdaan. Hij protesteert en wil onmiddellijk een vredesboodschap naar de Crow sturen, maar deze houden het voor bekeken en zijn onvindbaar.

Bij de Fladhead zijn Blackfoot indianen te gast. Ze staan versteld. De Flathead beschikken over een geheim wapen ! De Blackfoot delegatie vraagt de Zwartrok om ook naar hun gebied te komen. De Smet aanvaardt de uitnodiging. De Smet en Point plus 400 Flathead en Nez Percé indianen trekken door de vallei van de Yellowstone rivier naar de monding van de Big Horn. Daar reizen ze naar het noordwesten en op 14 september bereiken ze ter hoogte van de Judith rivier, een zijrivier van de Missouri, het dorp van het opperhoofd Big Lake. Ze trekken allen samen naar de buurt van een nieuwe handelspost van de Blackfoot : fort Clay. Het fort werd dit jaar door Alexander Culbertson aan de samenvloeiing van de Marias en de Missouri opgericht. Culbertson is gehuwd met de dochter van een Blackfoot opperhoofd, een Blood. Dat verklaart zijn uitstekende relaties met de Blood, Piegan en Siksika indianen. Na de verdwijning van fort Mc Kenzie in 1844 en fort Lewis in 1847 is dit het enige fort van betekenis in de buurt.

(Vanaf Kerstmis 1850 krijgt het fort een andere naam. Ter ere van Thomas Hart Benton uit St.-Louis zal het voortaan fort Benton genoemd worden. Het fort wordt erg belangrijk omdat de Missouri in de zomer meestal tot op die plaats bevaarbaar blijft. In 1859 is de militaire baan, de Mullan Road, van fort Benton naar Walla Walla af en op 2 juli 1860 arriveert de eerste stoomboot. In 1869 wordt het een militair fort en dat zal zo blijven tot 1881.)

Ten noorden van fort Clay, op een eiland in de Missouri rivier wordt een groot beraad gehouden met de Flathead, Nez Percé, Gros Ventre en Blackfoot (Piegan en Blood) indianen. De Smet en Point werken een vredesverdrag uit en Point gaat akkoord om bij de Blackfoot als missionaris te blijven (maar spijtig genoeg zal dat niet lang duren want Roothaan heeft hem reeds de gevraagde nieuwe post in het oosten van Canada toegewezen). Op 24 september vertrekken De Smet en Point naar fort Lewis. De Smet sluit er vriendschap met Alexander Culbertson.

En dan is het voor De Smet weer hoog tijd om via de Missouri naar St.-Louis te vertrekken. Op 28 september, in gezelschap van wel 1.000 indianen en onder het oorverdovend lawaai van honderden geweersalvo's schudden De Smet en Point elkaar een laatste keer de hand. De Smet neemt plaats op een platte schuit die langzaam met 2 paddelaars oostwaarts richting fort Union drijft. Onderweg worden ze door een beer aangevallen. Op 11 oktober, na 845 kilometer op de Missouri, bereiken ze fort Union. 2 dagen later is De Smet weer onderweg. Er waait een gunstige wind en De Smet improviseert een zeil. Op die manier leggen ze 113 kilometer per dag af. Op 19 oktober bereikt De Smet het nieuwe fort Berthold. Ze varen langs veel indianendorpen. Nabij de Knife rivier worden ze door een bende Arikara verrast. De Arikara indianen staan bekend als moordenaars en dieven. Gelukkig herkennen ze de Zwartrok. Hoe dan ook, de schrik zit er goed in. Na 4 dagen en nachten paddelen komen ze op 31 oktober in fort Pierre (AFC) aan. Nog 1.600 kilometer naar St.-Louis. Na 3 dagen rust varen ze door. Op 6 november hebben ze bij fort Lookout een ontmoeting met de Sioux indianen. Op 13 november bereiken ze fort Vermillion en daar wordt het plots een stuk kouder.

Ter hoogte van Council Bluffs, waar de jezuïeten een paar jaar geleden nog een mislukte poging deden om de toekomst van de Potawatomi te verbeteren, ontmoet De Smet een grote groep vluchtelingen. Het zijn 10.000 uit Nauvoo verdreven mormonen op zoek naar een thuisland waar ze ongestoord hun geloof kunnen beleven. Tot nu toe werd hen dat in de V.S. nagenoeg onmogelijk gemaakt. Ze werden uit Illinois en Missouri gepest en nu zitten ze hier aan de oever van de Missouri. In juni kwam hun leider, Brigham Young, naar deze plek om het 3 maand later als winterkwartier in gebruik te nemen. De Smet geeft Young een beschrijving van het landschap ten westen van de Rockies. Hij beantwoordt veel vragen. Na de winter zullen de mormonen verder naar het westen trekken om er uiteindelijk hun Zion te vinden, volgens de legende precies in Utah aan de oevers van het Grote Zoutmeer, en dat onder meer op basis van de informatie die De Smet hun in Council Bluffs gegeven zou hebben. Het staat echter vast dat De Smet het gebied in Utah nooit met eigen ogen gezien heeft. De Smet is nooit over de Uinta bergen getrokken en heeft nooit de Great Basin bezocht. Meer dan waarschijnlijk heeft hij de beschrijving van deze streek van trappers zoals Thomas Fitzpatrick of van Peter Skene Ogden.

Op 23 november brengt De Smet een bezoek aan de predikant van de nieuwe stad St.-Joseph. Wanneer De Smet op 28 november in Westport aankomt, kan hij zijn bemanning ontslaan. Hij heeft een plaats op de laatste stoomboot naar St.-Louis kunnen bemachtigen. Begin december arriveert De Smet, na 3 jaar en 6 maanden terug in St.-Louis .

Tussen 1843 en 1846 heeft hij 70.000 kilometer afgelegd. Dit jaar alleen heeft de missionaris 10.500 kilometer gereisd, waarvan een groot deel te voet. Maar in de universiteit van St.-Louis wacht De Smet een onaangename verrassing. Uit een brief van Rome blijkt dat Roothaan De Smet reeds op 6 augustus van het vorig jaar als verantwoordelijke voor de Rocky Mountain Mission ontslagen heeft. Roothaan heeft zo zijn redenen. De Smet houdt z'n potje gedekt, richt missies op maar werkt niets af, reist veel en verspilt zodoende veel tijd en geld. De Smet zou aan expansiedrang lijden en dat zonder de nodige middelen om zijn beloften aan de indianen waar te kunnen maken. De Smet zou de feiten niet correct weergeven en een overdreven optimisme over de bekering van de indianen aan de dag leggen (inderdaad de Flathead, Kalispels, en Coeur d'Alêne verwelkomen de missionarissen maar blijven zondigen door hun speel- en drankzucht, het gebruik van geweld en veelwijverij; na een paar jaar is er trouwens een zekere afkoeling t.o.v. de jezuïeten). Roothaan heeft die negatieve informatie van sommige missionarissen in de Rockies en neemt hun berichten gewoon voor waarheid (zonder bijvoorbeeld Blanchet te consulteren). Volgens Roothaan is de Smet te werelds. Maar Roothaan trekt de mogelijkheden van het reductiesysteem niet in twijfel (en dat is nu juist de zwakke plek van het hele opzet, want de indianen komen steeds meer in contact met de blanken en ondergaan in toenemende mate hun slechte invloed). Het is een feit dat De Smet veel onderweg is, veel bij de indianen op bezoek gaat en te weinig tijd neemt voor het beheer van zijn missionarissen (die bovendien niet altijd voor de job geknipt zijn).

De Smet zoekt steun bij Van de Velde, die intussen Verhaegen als verantwoordelijke voor Missouri opgevolgd heeft. Maar Van de Velde kan de beslissing van Roothaan niet ongedaan maken. Er zit niets anders op, pater Joseph Joset (35) zal De Smet opvolgen. De Smet moet voortaan in St.-Louis blijven. Point, Mengarini, Nobili, Ravalli, De Vos, Hoecken, Joset en vele andere paters zullen zijn missiewerk in de Rockies verder zetten.